Regenboogbeest

Ik ga zo nog even een foto van een dier maken. Een zwaan. Of een meerkoet. Of iets anders wat hier bij de boot rondzwemt. Om symbolisch te laten zien; ik ben er weer bovenop, althans, boven water, althans, iets in de trant. En dat is mede dankzij de reacties op mijn vorige blog. Dankzij jullie dus. (Het helpt overigens ook dat het dag is.)
Mijn aarzeling was groot om zo’n nachtverhaal te delen en ik voel er een licht gene bij. Maar ik probeer toch een schrijver te zijn die zoiets ook durft. Omdat ik zo eerlijk mogelijk wil zijn, omdat we leven in de scheuren, er misschien zelfs op scharnieren.
Dus wat ik zocht, een naakt verhaal van iets stoms, maar toch ook; herkenning (en medeleven) kreeg ik in overvloed. En dat helpt dus echt. Dank jullie wel.

En dan nu de natuurfoto:

In de tijd en terug

Ik reed met mijn vader naar Kootwijk, de plek waar vroeger de boerderij van mijn oma stond. Nu niet meer, want de boerderij is direct na de verkoop platgegooid en nu staan er drie lelijke bouwsels, precies op de plekken waar vroeger de boerderij, de varkensschuur en de kippenschuur stonden. Dat moest vast van de vergunning. Toch viel het me mee om het in het echt te zien. Er woonden mensen, dat hielp denk ik. Het was geen doodse plek, wat ik door eerdere foto’s een beetje dacht. Door eerdere foto’s had ik een hele lange doodskist in schuur-vorm voor ogen.

We gingen ook langs bij de buurvrouw, maar die was er niet, dus kwamen we bij Gasterij ’t Hilletje uit, dat was onveranderd ballerig, jagerachtig en ze hadden er sla en hert. We mochten kiezen, gelukkig. Daarna reed ik nog wat over de zandpaadjes achter de oude boerderij, langs de begraafplaats en het huis van de oude Van Manen, waar we gasflessen haalden en weleens paaseitjes kregen. Ik was blij dat ik soms voor de Schrijverscentrale met de auto op pad ga, want ik vond het niet alsmaar eng, om tussen al die trekkers door te manoeuvreren. Nee, niet tussendoor. Er omheen, gewoon net die rand van de weg zoeken, de rand, niet het gat.

We gingen al bijna terug naar ons Landal huisje een heel eind verderop toen ik een zandweg zag waar we vroeger altijd fietsten. Een weg door de hei, door een spannende tunnel die uitkwam bij Assel oftewel: De Spoorwegovergang. Waar je hard naar het spoor moest rennen als er een trein langskwam.
Een magische plek, gevuld met vroeger, we reden ‘m met mijn auto en er zaten nog net zoveel gaten in de weg als toen. Alleen de stofwolken achter de auto wolkten niet op, want het was nog niet lang genoeg droog. En volgens mijn vader bloeide de hei niet.

‘Eethuis’ stond er op de gevel, daar schrok mijn vader een beetje van, want vroeger was het gewoon een snackbar. Maar wat bleek, toen we met rollator en al waren binnengereden: er was Niets veranderd. Banken van stukken boom, en soort gang met een keur aan friteur. Nog mooier; meestal is eten wat je vroeger lekker vond het eten van een weke herinnering. Maar mijn softijs was precíes net zo lekker als toen.

Toevallig

Ik ben zo iemand die op de hoop vooruit loopt. Die alvast een te dunne jas aantrekt en daar dan de hele dag spijt van heeft. Die zichzelf al in de zon ziet zitten – en dat doet – en dan rillend weer naar binnenvlucht. Maar ik zie het, zelfs in de stenige stad. Ik zie het aan het water. Aan de albino meerkoet die is teruggekeerd in de droge walsprieten direct naast de boot. De onrustige zwanen, één of twee jaar oud, die het allemaal zelf moeten uitzoeken. Voorjaarsgroen, een plots bloeiende boom. Zelfs Mo de kat zit vol verse verwondingen op mijn bed, gepikt door de brutale eksters. Onrust, groei. Ik haalde de matten naar binnen omdat de zon scheen, met de jongens boende ik het dek. Ik legde de matten een dag later weer terug omdat het dek zo glad was. Maar het geeft niet dat de lucht nu grijs is, dat ik net mijn das weer om heb gedaan, dat er een straffe oostenwind waait. Dit zijn de voordagen van de lente.

Op de dijk

Daarnet herschreef ik weer het verhaal dat ik vanmiddag met Roald van Oosten ga (proef)opnemen. Het is een project voor de Afsluitdijk, voor Hi-Lo, en je gaat het horen als je daar rijdt. Vanaf mei geloof ik, maar dat zal ik nog even checken.

Het is de vijfde of zesde versie, en dan wordt het een landschap, zo’n verhaal. Dan wordt het een plek waar je eerder was, waar je doorheen kunt lopen. Waar je stoelen kunt verplaatsen, of in dit geval, schapen (ik heb ze weggezet). Een plek waar je een tijdje naar het water kunt kijken, vol walvissen en palingen. En een Saab, op die dijk. Ook een plek die nog niet af is. We zijn er nog niet, we zijn onderweg, wat heel goed bij het verhaal past. Misschien ga ik geen laatste versie schrijven. Laat ik het gewoon zo.

 

Pipowagen

Ik zit hier in een pipowagen in Boxmeer, omdat ik straks bij het Elzendaalcollege workshops ga geven. Het is hier heel stil, op wat paarden na, want dit is ook een manege, en een bed&breakfast en ik reed hier gisteren in de nacht naartoe en zocht me suf, maar daarnet ontdekte ik dat er overal bordjes staan. Blinde angst, dat blijkt maar weer, hoewel het niet de eerste keer is dat ik dit doe en ik het minstens zo leuk als eng vind. Straks ga ik de Stationsweg zoeken, een geruststellend centraal klinkende weg (geen straat, dat zou nog net iets gerustellender zijn) en dan kleien met woorden met twee keer twintig tweedejaars. Misschien ga ik dan even vragen wat Boxmeer ervan vindt, of zij ook denken dat alles wat de moeite waard lijkt, in de praktijk ook altijd een beetje eng is.

Voor tegen de regen

Het meest ontroerende moment komt tegen het einde als Xander Vrienten Trijntje Oosterhuis niet alleen bedankt voor de samenwerking, maar ook voor haar ‘armen’. Hij ontroert zichzelf per ongeluk als hij dat zegt, en ik, in de zaal, toch al opengewrikt als een oester – na een concertavond vol zoetmooie liedjes van Henny Vrienten begeleid door het Residentieorkest – én met Trijn én  met Xander dus -, ik krijg tranen in mijn ogen.  Hier staat een bassist op het podium, maar óók gewoon de zoon van zijn vader, die hij nog geen jaar geleden verloor. Een vader die er blakend van trots bij had moeten zijn, bij dit concert.

Na het bedanken komen nog twee prachtige nummers, met meerstemmige zang van het hele orkest en steeds dat stuwen van die band in combinatie met de stem van Trijntje. Om me heen deinende hoofden en zoals altijd valt me op dat het kunstpubliek in het Concertgebouw weer nét anders is dan het publiek in de Stadsschouwburg, en zou ik wel willen weten wat er zou gebeuren als je de inwoners van die verschillende kunsthallen met elkaar zou omwisselen. Een beetje zoals het heel erg schijnt uit te maken of je muizen de darminhoud van een andere muis geeft.

Gedragen door de muziek mijmer ik nog even door, ik zie bussen voor de deur stoppen, verbaasde bezoekers – ‘Nee sorry, ander gebouw, we hebben ons vergist, stapt u maar in’ – en de mensen dan uitstorten in die andere zaal en gewoon theater geven, of juist muziek. Een maatschappelijk cultureel experiment, gedwongen kruisbestuiving onder liefhebbers, een ‘verrassingsabonnement’, een culthit die weldra het land overspoelt en daardoor iedereen enthousiast maakt voor alle soorten kunst waardoor al die briljante makers eindelijk bij iedereen in zicht komen en misschien wel voor het eerst in hun leven kunnen verzuchten: ze willen me allemaal! Ik word eindelijk gezien.

Want dat zien, dat moet je voelen. Dat is een extra dimensie en hij zit in muziek en in theater en in alle kunst en het heeft met inzien te maken, maar hoe precies, dat verschilt per muis, ik bedoel, per mens. Het is niet alleen kijken, het is meevoelen, meedeinen wellicht. Niet heel ingewikkeld trouwens, voelen is weten.
Om me heen staan ondertussen de mensen te klappen en ze blijven klappen. Bange muizen die de darminhoud krijgen van dappere muizen worden er zelf ook dapperder van (of het andersom ook werkt ben ik trouwens vergeten). Mooie liedjes maken dapper. En hoopvol bovendien. En dus, als bonus, je gaat er ook wat beter van zien.

Ik zal je missen

Gistermiddag was het afscheid van Imre die maar 43 is geworden en ’s avonds was ik bij Huub Stapel in Beverwijk, in een zaal vol grijze kuiven. Een try out was het nog, ik ga Huub later voor Trouw aan de tand voelen over zijn voorstelling, die Alleen familie heet. Nog los van de voorstelling was ik onder de indruk van de sfeer. Alsof je op het genoeglijke feestje van een ander terecht bent gekomen. Er was nog net geen gebak, maar wel veel koffie en gesprekken over nesten met wel elf kinderen, de meneer voor mij zelfs dertien. ‘Er komt hier niet zoveel toneel,’ legde de mevrouw naast me uit. ‘Dus als we Huub op het programma zien staan, dan gaan we.’ Blijkbaar had de volle zaal iets dergelijks gedacht.

Nu ben ik opgevoed met de gedachte dat theater – dat alle kunst – onze hoofden moet openbreken. Desnoods met geweld, minstens ontregelend. Ik kende Imre niet zo goed, maar één van de eerste dingen die ze vertelde was dat ze een voorstelling wilde maken over de A10 en dan ter voorbereiding bij mensen in de auto stappen om te horen waar ze ruzie over maakten. Want juist op ringwegen wordt extra veel ruzie gemaakt, dat wist ze zeker. Een later plan was meegaan met al die wanhopige mensen die er diep in de nacht hun kinderen in slaap proberen te rijden. Rondje na rondje na rondje. Denken over rondjes, maar hoekig kijken, in opstand tegen onrecht, als het moest zelf de barricades op. Dat was Imre en nu is ze dood, ze had borstkanker. En daar zat ik in Beverwijk, mijn buurvrouw vertelde dat ze zich ook zo op Nureyev van Jan Kooijman verheugden.

Als je openbrekende kunst zou vergelijken met een net iets te stevige sportmassage die blauwe plekken op je lijf achterlaat, dan is de ontdekking dat liefdevol aaien ook wat teweeg brengt bijna schokkend. Maar ik ging erin mee. We zijn hier toch maar mooi, dacht ik. Door de kou gekomen, ons gek gezocht naar een parkeerplaats, straks in het gladde donker weer terug. We zitten hier naast elkaar te stinken in rode stoelen en we kijken naar die man op het toneel die zoveel talenten heeft en ze zo zelfverzekerd voor het voetlicht brengt. We lachen en klappen voor hem en dat maakt ons ook blij over onszelf, want onze moeite is de moeite waard gebleken. En morgen, bij de bakker – want de pensioensgerechtigde vibe maakt het onwaarschijnlijk dat we bij de koffieautomaat staan – hebben we iets anders te vertellen dan Wie is de Mol en daardoor voelen we ons net iets meer in leven. Ik denk dat ik gisteravond mildheid voelde. Mildheid vermengd met diepe blauwe plekken vol machteloosheid.

Bloed en hartstocht

En toen greep één van die verhalen de macht en nu denk ik dag en nacht aan een thriller, voor volwassenen nog wel. Heel erg buiten mijn doelgroep. Als mijn redacteuren dit lezen gaan ze vast zachtjes mopperen, want er stond zoveel kinderboek op de agenda, komt nog wel, heus wel, maar nu even niet. Want nu denk ik alleen maar aan raadsels en kronkels en mogelijke oplossingen. Bloed en hartstocht. Zal wel symbool staan voor mijn huidige leven, ja. Gelukkig werk ik ook samen dus zijn er altijd mensen die me aan mijn krulhaar mijn eigen zwembad uittrekken. Roald van Oosten bijvoorbeeld, met wie ik volgende week naar de Afsluitdijk afreis voor een fantastisch taal/geluid/afsluitdijkproject geinitieerd door Sacha Bronwasser. En natuurlijk zijn er nog andere plannen. Ik ga Huub Stapel interviewen voor Trouw, en ik verheug me enorm op de voorstellingen die ik mag gaan kijken. Hopelijk komt er een project met Trijntje Oosterhuis en, wie weet, met Marcel van Driel.
Genoeg om naar uit te kijken terwijl ik gelijktijdig – want dat kan – compertimentaliseren heet dat geloof ik, ik had het er laatst met Tiny Fisscher over, maar toen konden we dat woord niet helemaal uitspreken, wat het niet minder waar maakt – terwijl ik dus gelijktijdig aan iedereen die het horen wil uitsluitend mijn verse verhaal verkondig, of althans, de start ervan. De feedback is de klei die ik erop smeer. Klink ik onderweg? Zo is het ook. Hoop dat je meekomt. Want mensen, en mijn contact met die mensen, ook de mensen die ik hier niet heb getagd, ja, allemaal, zijn de sleutel tot deze thriller, ik voel het, hoop het in ieder geval. Jullie zijn mijn verwarring, mijn ontwarring, en mijn oplossing, bedankt.

Achter de kranen en de pot met goud

De patrijspoort achter mijn scherm toont een wereld die van rood naar donkerpaars is gegaan, er staan bouwkranen, drie stuks, drie wijzen in het oosten. Op mijn scherm sudderen verhalen, waarvan ik me bij allemaal nogal fundamentele dingen afvraag; heeft de hoofdpersoon niet een ander geslacht nodig? Deugt dit verhaal uberhaupt? Wat onderzoek ik hier eigenlijk?
Het goeie van verhalen is dat ze terugpraten. Vannacht stonden ze wel een uur bij mijn bed door elkaar heen te tetteren met tips, oplossingen en excelsheets (ze praten terug, maar zijn niet altijd makkelijk te volgen). Het kwam erop neer dat er weinig anders op zit. Schrijven, voor mij, is zoeken naar de randen waar de woorden ophouden, waar de taal je al bijna in de steek laat, maar nog net niet. Dat is het huidige proces, even los van het verhaal dat het uiteindelijk oplevert. En dat proces, vertelden de verhalen me gisteren – een pukkelige puber, een man met een enorm zwaard en een net gescheiden vrouw – is wat telt. Niet het eindresultaat maar de weg, de route, de woestijn. Toen ze me zagen zuchten, klapten ze snel een scherm uit en zetten er een beamer op, daar, kijk maar, dat stippeltje op de kaart, we hebben het voor je uitvergroot, daar zit je ongeveer. Leuk, toch? Om dat even te zien.
Doorschrijven dus, niet omdat het zoveel zin heeft, maar omdat al het andere nóg minder zin heeft. En sowieso, wat nou zin. De zin komt later.