Tweecomponentenprut
Ik vroeg mijn vader of het mocht, schrijven over hem, de komende tijd. Om het leegruimen van het huis bij te houden, om de tijd bij te houden.
‘Het gaat over jou, maar ook over mij, en hoe het voelt,’ zei ik. En ik dacht: over dat ik ooit wegliep, dat ik dat huis wat ik toen zo haatte nu voor mijn ouders leeg ga ruimen, dat wordt door hun verleden bladeren, letterlijk ook, met die enorme berg boeken, papieren die uit alle kasten tevoorschijn komen. Overleg met mijn broer en mijn tante, busjes huren die mijn ex dan (lief van hem) naar de opslag rijdt. De geuren ook, al dan niet van muizen, de slak die zich vanmorgen een weg door de – verdwaalde, nog niet door mij afgezegde – post had gegeten.
Mijn vader knikte, er stonden tranen in zijn ogen.
‘Misschien ga je het niet met alles eens zijn, wat ik schrijf,’ voegde ik eraan toe.
Hij knikte weer, het mocht. Er zat niet zoveel tekst in hem vandaag. Eindeloos had hij al zitten nadenken over de plek waar het pijn deed. Buik, hoofd, benen. Overal eigenlijk. Het was overal geen goeie dag.
‘Bent u weleens moe?’ vroeg de mevrouw van de gehoorapparaten een uurtje later, toen we met de rolstoel door het bos naar de winkelstraat waren gesjeesd, mijn vader die zich met witte knokkels stevig aan de rolstoel vasthield alsof we in een Formule 1 kar zaten en dat kwam door mij, want ik liep best hard; we waren laat, hoewel we op tijd waren begonnen.
‘Van het slecht horen bedoel ik,’ verduidelijkte de vrouw.
Mijn vader keek me vragend aan, ik had hem beloofd het woord voor hem te doen.
‘Word je moe van het je best doen om te luisteren?’ vroeg ik hem.
Hij schudde van nee, daar werd hij niet moe van. Ik begreep het, hij bedoelde: wel van alle andere dingen. Maar ik zei het niet hardop, je hoeft immers niet alles te zeggen.
‘Oké,’ zei de mevrouw monter, en daarna spoot ze tweecomponentenprut in zijn oor.