Nieuwjaarstocht

Mijn vader zat met zijn rolstoel aan een trapmechanisme bevestigd en fietste door Belgie. Ik had er een stoel bijgepakt en samen keken we naar de tv, waarop de straten sneller voorbij gingen als mijn vader wat sneller trapte, wat hij maar één keer deed. Mijn vader keek vol aandacht naar de keitjes op straat, naar de huizen.
‘Kijk, kano’s,’ zei ik. En zo was het, een stel gele kano’s opgestapeld aan de rechterkant, met links een kasteel uit 1732 in beeld (er stond een bordje bij).
De tocht duurde acht minuten en begon daarna opnieuw. Zelfde straten, zelfde keitjes.
‘Kijk, kano’s,’ zei ik, en mijn vader knikte.
‘Mooi weer daar,’ zei ik ook. Achter ons vroeg een meneer een keer of vier waar dat mooie weer was, en wat we ermee gingen doen, met dat mooie weer.

Ik besloot dat je op twee manieren naar dit soort situaties kunt kijken; blij over de aandacht voor wat je doet (wat het ook is dat je doet). Of somber, omdat wát je doet zo dun is in vergelijking met vorige levens. Een tv-scherm waar ooit een boek zat, voeten die ooit kilometers vraten, nu vastgegespt aan een draaiapparaat.

‘Maar wat gaan jullie doen met dat mooie weer?’ vroeg de meneer weer. Hij klonk alsof hij het over klei had en wilde weten welk poppetje we ervan gingen maken. Mijn vader negeerde hem, die kwam al bijna voor de derde keer bij de kano’s.
‘We gaan ernaar kijken, naar dat mooie weer.’ Ik draaide me naar de meneer. Hij had nog wat eten van het ontbijt op zijn gezicht, grotendeels gevangen door een baard waar een woeste wind doorheen was gewaaid.
Ik voegde eraan toe: ‘En we fietsen er zo hard mogelijk doorheen.’ De meneer knikte tevreden. Dat was blijkbaar ongeveer het antwoord dat hij had willen horen.
‘Kijk, kano’s,’ zei mijn vader.

Vergelijkbare berichten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.