Ode aan mijn Jutters
Ik heb Jutters en dat zijn mijn vrienden en we begonnen op het strand, vandaar dat ‘Jutters’ – ik denk niet dat we ooit iets hebben meegenomen. Of ja, elkaar. En mijn vader; want die woont in de buurt van de Jutters, dus die hesen we in zo’n opblaasrolstoel die langs de zee kan, in het begin, en toen dat niet meer kon gingen we voor de koffie of zoals laatst met een rupsvoertuig waar hij met rolstoel en al werd rondgereden. Gisteren waren we bij de Hortus in Leiden, want als ware Jutters kiezen we de weg die voor ons ligt, niet per se de weg die ons langs het water voert. Er was fijne familie, er was lekker eten, er was een penisplant – maar die bloeit maar 24 uur per jaar, en dat was niet gisteren. Er was ook een vis die dartelde in de vistank, tot Aran uitlegde dat de vis eigenlijk naar adem aan het happen was, toen werd dat gedartel een stuk minder grappig. Er was ook verdrietig nieuws en mijn vader had geen goeie dag. Maar Jutters dealen gewoon met dat soort zaken; als bij een goed, bochtig gesprek dat verder vloeit als je elkaar weer ziet. Als ik met mijn Jutters ben wordt een slechte dag dus een hoekige bocht; we ronden ‘m en wandelen verder.