Rups

Enorme rupsen, zei Aran. Echt supergroot, stond Milo ernaast te knikken. We waren bij het Apenbos, dat is een soort natuurspeelstuin bij Wassenaar bij mijn vader om de hoek. We waren er met mijn vader en met Robert en met Alex. We zaten bij de koffieboerderij en de jongens waren vast vooruit gegaan naar de speeltuin en kwamen rapporteren. Eikenprocessierupsen, harig en zwart en gevaarlijk misschien wel, zeiden ze. We gruwelden er even over, en vroegen ons af of die rupsen ook echt achter elkaar aanlopen en wat ze dan tegen elkaar zeggen. Ik vind het altijd een beetje zielig dat ze een niet zo heel knappe vlinder worden, maar dat interesseerde echt niemand, we moesten erheen, actie, op onderzoek!
Mijn vader heeft tegenwoordig elektrische versterking onder zijn rolstoel, dus dat beetje mulle zand durfden we wel aan. Aran bediende de rolstoel, mijn vader had allebei zijn handen aan de armleuningen; de laatste tijd gaat zijn ruimtegevoel achteruit, maar zijn hoofd gaat eigenlijk behoorlijk goed. Dus we kunnen goed praten over bijna alles, maar wat die stoel betreft zegt hij dan opeens dat hij bang is voorover te vallen, wat me een naar gevoel lijkt, en wat tegelijk vrij moeilijk voorstelbaar is in die grote rolstoel, formaatje fauteuil.
Naar de rupsen dus gingen we, jutter Robert was er net vandoor, we hadden al koffie op, er waren fraaie verhalen verteld en er was zon en lang leve het rolstoelbusje dat deze hele onderneming mogelijk maakte.
We reden het speelveld op. We liepen vast in het zand. Als in een Paris-Dakar race – of bijna dan toch – riepen we ‘gassen!’ naar Aran, maar uiteindelijk deed ik het, en we duwden met zijn tweeen en we konden door. Het terrein werd muller, de accu piepte, het was duidelijk dat we de rupsen zo niet gingen bereiken. We zagen een zijpad en gaven opnieuw gas; niet te voorzichtig met die aarde, laat het zand maar opstuiven. Moeten we op het pad blijven opperde Alex, maar ik wilde die rupsen. En ik kreeg ze. Opeens zweefde er heel sierlijk en lief klein groen wurmpje door de lucht. En toen nog een. De bijbehorende boom had het duidelijk wat moeilijk, maar dat maakte die rups niet minder magisch. Die zweefde omhoog. En weer omlaag, en opzij. Een vleugelloos wurmpje, vrij als een vogel, gewichtloos, zwaartekrachtloos zelfs, al die dingen – behalve dan harig en zwart en gevaarlijk, dat dan weer allemaal niet.
We volgden het pad van de rupsen en het was lang, maar het leidde niet naar het zachtzandige veld waar het volgens de jongens zwart zag. Wat niet gaf. Ik vond ze mooi. Bovendien stond de rolstoelbus alweer bijna klaar. We gingen terug, met tussenweggetjes, Milo duwde nu de rolstoel.
Tot aan de rolstoelbus. Tot aan het tehuis, waar we ook nog even zochten naar de afgewaaide vogelvoerbak met zuignap die omlaag was gevallen – en die Alex vond, kapot geslagen op de keien. En uiteindelijk mocht mijn vader niet naar bed want daar was niet genoeg personeel voor. En uiteindelijk kreeg hij ook al geen warm avondeten omdat daar ook geen personeel voor was. Dus zetten we een dvd van Columbo op en klapten zijn rolstoel nog wat meer naar achteren in ruststand en misschien dat het hielp, maar dat weet ik niet, want toen gingen we alweer naar huis.
Deze ochtend zei Alex: ‘Wat zou je vader ervan gevonden hebben, van dat rossen met die rolstoel bedoel ik. Wij waren met het zand bezig, maar hij zat erin.’
En ik realiseerde met dat ik alleen maar aan zwevende rupsen had gedacht.

Vergelijkbare berichten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.