Ik begin aan dit uitzicht gewend te laten. Blijkbaar went zoiets snel. Maar ik wil wel naar huis, inmiddels. Naar onze ligplek, waar de boot niet zo raar scheef staat, waar het baggeren niet om half zeven begint, waar niet het ene probleem na het ander opdoemt en er eigenlijk geen tijd is om het fixen – waardoor de dagen opschuiven. We zouden vrijdag zakken. Maandag. Nu wordt het woensdag of donderdag vertrekken.
De kinderen alsmaar bij oma, die ga ik vandaag ophalen. Want ik word al moe van die wilde leeuwtjes, oma moet uitgeput zijn (al zal ze de eerste zijn om dat tegen te spreken). Maar weggaan hier bevalt me ook niet. Want er zijn nog zoveel projecten niet af. De gangboorden, met dat mooie grijs. Die zouden de boot kunnen transformeren – als ik tijd had om overal te schilderen. De hele opbouw in een andere kleur; wat een verschil zou dat zijn. Maar dan hebben we een hogedrukspuit nodig, en vooral; tijd. Bovendien wordt hier neergekeken op alles wat je boven de waterlijn doet; dit is een werf; hier repareer je met lasnaden, teer en vuil.
Er vaart een boot voorbij. Volle kracht. Soms voel je dat het tijd is om te vertrekken. Maar je gaat niet.
One thought on “Weg willen”