De erven van
‘Aan de ervan van’ stond er op de envelop die net in de brievenbus lag. En toen liep ik met tranen over de loopplank naar mijn boot – hoewel loopplank klinkt alsof hij van hout is, en dat is hij niet. Wel lang, is hij, de loopplank, die entree. Binnen zaten mijn jongens te gamen en in mijn hand lag de envelop met de rekening van het tehuis die voor mij was, vanaf nu. ‘De ervan van’. De afhandelaar. De contactpersoon van een vader die er niet meer is. Mijn broer wil meehelpen schreef hij al, maar ik weet nog niet hoe dat moet en hoe hij dus kan helpen. Ik heb zo’n vermoeden dat er sites zijn, Dela blijft me al hinderlijk mailen met een bijna dagelijkse nieuwsbrief (wie wíl dat Dela, zoveel post).
Toen mijn moeder dood was, belde mijn vader dagenlang met instanties om haar van het leven af te melden. Iets té enthousiast wel, zo had hij mij en niet mijn moeder dood gemeld bij Artis en ik kan je vertellen dat het eenmaal dood, echt héél lastig is om een nieuw abonnement te krijgen.
Nu moet ik het zelf doen, dat melden. Ik begin morgen. Gisteren en vandaag nog even die ingehouden adem. Gewoon zeggen dat je het er niet over wil hebben en dan is het dus nog niet helemaal waar. Of wel, maar dan hoef je er niet openbaar over te zijn. Maar dat is het natuurlijk wel. Openbaar. Ik heb net de loopplank gelopen met de envelop in mijn hand en die ligt nu op tafel en dus is het echt. Geen idee nog hoe dat voelt, want ik vertel het hier en hier is het nog even stemmig stil.