Wat je niet van elkaar weet
Ik sta bij de bakker om croissantjes te kopen voor de kinderen. Vijf om precies te zijn, twee van vier en drie van zeven. Het is de bakkerij met een klein cafédeel, waar ik vroeger aan Beste broers schreef. Ik ken de man achter de toonbank, want hij vertelde toen dat hij ook graag schrijft. Nu kijkt hij peinzend. Ik volg zijn blik, de kinderen staan als hongerige aapjes voor het raam op en neer te springen, we hebben een longboard bij ons en een step.
‘Zijn die allemaal van jou?’ zegt hij dan.
‘Een drieling en een tweeling,’ ik glimlach er trots bij.
Daar is hij even stil van.
Hij geeft me de croissants. ‘Dat weet je niet hè, van mensen, totdat er opeens zo’n lockdown is,’ zegt hij dan ernstig.
‘Ik heb er thuis nog een van elf,’ knik ik.
Hij kijkt mij en mijn kleine karavaan hoofdschuddend na.