Plomp
Het was tweede kerstdag en we gingen naar de Heemtuin om een herinneringsplek voor Helbertijn te zoeken. De gemeente had namelijk gezegd dat het bijna nergens mag, maar heel soms wel. Als wij concreet waren, konden zij dat ook zijn.
We gingen naar de Heemtuin om concreet te zijn.
Er was een plomp met van die gladde stapsteentjes. Heel aantrekkelijk voor de vier kleinkinderen, Aran, Thomas, Milo, Joost. Joost werd te nat en te moe, zijn moeder droeg hem naar huis. Wij liepen met zijn zevenen door, drie kleinkinderen, mijn broer Bart, mijn vader, en Edwin.
We vonden een plek, in een bocht, bij een bruggetje, bij het water. Er stond nog niks. Had er wel wat gestaan, dan was het een kaal bankje geweest, zonder rugleuning. Die hadden we al op meerdere plekken gezien. ‘We kunnen ook een rugleuning doneren,’ zei mijn vader.
We stonden en keken en ik nam foto’s om het later beter aan te kunnen wijzen.
Ze zeggen dat doden erbij zijn, op zo’n moment. Maar het voelde tegenovergesteld: mijn moeder was er heel erg niet. Al de hele dag niet. Niemand had onderweg gezegd: ‘Wat gezellig, wat heerlijk dit.’ Zelfs al was de lucht zo grijs dat we de jongetjes stokken hadden kunnen geven om er doorheen te hakken. Niemand vroeg hoe het nou ging met die voetnoot in Barts ingewikkelde onderzoek. Niemand vertelde hoe lekker er gegeten was, hoe heerlijk in tuinen gewandeld, hoe aandachtig gelezen. We liepen en zwegen. Of nou ja, Bart zei: ‘In de lente zitten hier winterkoninkjes’. Maar dat is gezien de naam onlogisch, dus misschien zei hij IJsvogeltjes, die zijn ook mooier: fel blauw met een oranje borst en een lange snavel. Toen ik net een foto opzocht las ik dat mensen tot in de Middeleeuwen geloofden dat IJsvogeltjes een compleet rouwproces doormaken als hun partner overlijdt. Huwelijkstrouw, daar staan IJsvogeltjes symbool voor.
Maar dat wist ik in de Heemtuin nog niet. Pas bij het teruglopen, Bart was met Thomas richting Leiden afgeslagen, kwamen de tranen. Ik liep gearmd met mijn vader, de modder ontwijkend, ook voor zijn pijnlijke knie. Aran en Milo hadden de route door de plomp genomen. Tegelijk met mijn eerste snif viel Milo erin. Tot aan zijn middel.
Ik holde naar het druipnatte jongetje dat daarna in galop met Edwin richting auto verdween. Toen waren we nog maar met zijn drieën. Aran, mijn vader en ik liepen terug langs de ijsbaan die al jaren niet meer wordt gebruikt wegens te weinig winter. Ze gingen er binnenkort dure villa’s neerzetten. De tranen waren alweer weg. IJsvogeltjes. Bart zei vast ijsvogeltjes.