(Over scheefhangende mensen)
Laatst zei iemand tegen me: ‘Wat ik grappig vind aan jouw blogs, is dat ze eigenlijk over hele kleine dingen gaan.’ Ik verstond: dat ze eigenlijk nergens over gaan.
Sindsdien vraag ik me af of dat waar is, en of ze niet eigenlijk over grotere dingen zouden moeten gaan. Of ik harder moet brullen (dat vraag ik me trouwens heel vaak af, moet ik harder brullen? Moet ik jullie vertellen dat ik boeken schrijf, dat iedereen ze moet lezen, dat ik iets vind van, ik noem maar wat, COVID-19? Zijn er meer mensen die dat hebben? Dat vraag ik me ook heel vaak af – zijn er meer mensen die vinden dat ze harder moeten brullen? En als het dan van de daken moet, waar die daken dan zijn?). Of zou ik juist heel blij naar mijn leven moeten kijken, omdat ik gestaag verder schrijf, omdat ik nog steeds die hoop niet heb opgegeven dat iedereen mijn boeken daadwerkelijk gaat lezen – ook zonder brullen. Dat ik blij ben omdat ik schrijf, punt (Een punt? Hebben meer mensen dat, van die dagen dat ze bang zijn om niet goed begrepen te worden – en zou dat met brullen samenhangen – hoe harder de wereld brult, hoe banger ze zijn dat niemand ze hoort?). (Hebben meer mensen dat: tussenhaakjes-dagen?).
En dan fiets ik naar de stad en loop een Spar binnen waar een jongen van de pakketdienst met een pakketje maar zonder mondkapje iets aan de de kassamevrouw vraagt die zowel afkeurend als angstig zo schuin achterover leunt dat ze bijna uit haar stoel valt. En daar sta ik dan te wachten, tot de jongen klaar is met brullen (hij brulde niet, maar dat zou leuk zijn, voor deze blog) en wegloopt. Tot ik aan de beurt ben om af te rekenen. Tot die mevrouw weer recht zit.