Begrafenis
Gisteren begroeven we mijn oom Rob, de vader van grote Aran. Hij was dikke vrienden met mijn Aran, kleine Aran, we noemden hem opa Bos of opa Tak. Als ze elkaar zagen, gingen ze lopen, heel eensgezind. Dan gingen ze takken zoeken. Takken die steeds groter werden, maar die evengoed werden meegesleept, neergezet, goedgekeurd.
Kleine Aran wilde dus naar de begrafenis en Milo moest ook mee van hem, hij wilde met zijn allen. Dus we gingen we met zijn allen. Het IJsselmeer was bevroren en rondom het kerkje blies de ijzige wind. Binnen was het warm (ze waren twee dagen van tevoren begonnen met verwarmen). Mijn tante had zo’n grote Rob/Aran-stok bij de kist gezet. Aran bekeek m.
De verhalen die over Rob werden verteld waren liefdevol en mooi. We hadden het er van tevoren nog over gehad, dat het belangrijk is om te markeren, het moment dat iemand vertrekt. Dat het fijn kan zijn om het met elkaar te doen, ook al is het verdrietig.
Soms huilde ik en dan keek Milo me verontrust aan, ik had verwacht dat hij me zou willen troosten maar hij leek eerder boos. Ik moest niet zo gek doen.
Later werd de kist naar het graf gedragen. Er werd geen aarde op de kist gegooid; die was bevroren. We stonden er in een kring omheen. Bij de koek en zopie in het café om de hoek vroeg ik Aran hoe hij het vond. ‘Ze zijn de stok vergeten’, zei hij.
Maar dat was niet zo, gelukkig.