In een hotel
Achter mij in t Lloyd hotel zat een mevrouw te bellen. Met zo’n prachtig Engels accent vol dure scholen. Ik luisterde niet echt mee, want ik schreef over reuzen. Na een tijdje begon ik me wel af te vragen wat haar functie was. Directeur misschien, manager. Ze had het vaak over films en distributie, zelden over het creatieve deel ervan. Wel over hinderlijke werknemers en dan liet ze haar stem niet eens vertrouwelijk dalen. Deze vrouw leefde in een wereld van feiten en obstakels. Obstakels, dat waren mensen.
Ze belde zo lang als ik schreef; twee uur. Ik zag haar pas toen ik opstond om weg te gaan. Ze had lang grijs haar in een vlecht, een prehistorische koptelefoon op haar hoofd, als helicoptervliegers in oude oorlogsfilms. Ze hing rommelig in haar stoel; alleen haar stem was gelakt. Ik groette, verbonden door het delen van tijd, maar ze keek door me heen, haar telefoon was haar uitzicht. Ze zag er niet uit als iemand die in obstakels dacht. Ze zag eruit als een wat dikkere versie van mijn oma.