Hoera!
‘
‘We moeten de slingers zelf ophangen,’ zeg ik de ochtend van zijn verjaardag. Het wordt ieder jaar iets lastiger voor mijn vader dat mijn moeder er niet bij is, en toch gaan we ieder jaar lunchen op de plek waar ze er voor het laatst wèl bij was. ‘Dat voelt zowel lastig als logisch.
‘We moeten de slingers zelf ophangen,’ zeg ik in een andere variant en we delen bonbons uit in het tehuis. De buurvrouw die viezigheid van de vloer eet, heeft tegenwoordig een naam, ze wil trouwens ook best een bonbon. Mijn vader zit er nu drie maanden, in dat tehuis.
‘We gaan nog voor u zingen,’ zegt een mevrouw die altijd heel blij kijkt. ‘Voordat u weer naar huis gaat.’
‘Hij gaat niet meer naar huis,’ zegt haar tafelgenoot. Zij wil ook best een bonbon.
Dan komen mijn jongens en mijn ex en vertrekken we richting lunchcafé. We lopen verkeerd, kunnen niet over een fietsbrug heen omdat daar geen rolstoel op past en komen uiteindelijk een uur te laat aan. De neefjes hangen in de schommel, de familie is aan een tweede ronde drankjes toe. Maar het laatste stuk pad is minder wortelig en bij aankomst bestelt mijn vader een glas witte wijn en dan komt er ook nog een oude vriend aanlopen, die als verrassing uit een taart zou zijn gesprongen als er tenminste taart was geweest en hij nog hoog genoeg had kunnen springen. Maar hij ìs er, net zoals wij er zijn. Op de terugweg gaan we ook nog even langs het bankje van mijn moeder. We hebben met een brandijzer stiekem ginkoblaadjes voor haar in het bankje gebrand, ik beloof mijn vader dat we er voor hem ook wat blaadjes bij branden, later, jeweetwel.
Als we bijna in zijn kamer zijn wordt hij gebeld en zet ik zijn gehoorapparaat goed, zodat hij ook nog kan horen wie het is.
‘Wat ben je jarig,’ zeg ik, als hij me de telefoon teruggeeft.
Hij trekt zijn ene mondhoek op (die andere doet het niet meer zo goed). ‘Dan moet het wel een goeie dag zijn.’