Liefde in een bootje
Gisteren was ik met Aran naar zijn nieuwe middelbare school en dat was net een reünie. Anouk was er, die ooit bij mij aan de bar in het Kremlin zat en die nu opeens een tweeling van twaalf heeft. Er was ook een vrouw die zeker wist dat ik met haar in een bootje op Terschelling had gezeten. Dat kan, zei ik bedachtzaam, hoewel Terschelling me iets bekender voorkwam dan dat bootje. Die vrouw kende ik van gezicht, dat wist ik dan weer wel, dus tot zo ver was ik aan boord.
Ze dacht verder, er zat ook een jongen in dat bootje, en tijdens die paar dagen dat we op Terschelling waren geweest, was er een liefde tussen mij en die jongen ontstaan. Heel mooi had ze dat gevonden, om te zien. Ze wist het steeds zekerder.
Ik vond het een fijn beeld, ikzelf, in een vroeger leven, op een bootje, dagenlang, op een eiland ook nog, met een jongen dus, opbloeiende liefde.
‘Weet je het nog?’ vroeg ze hoopvol.
Nee, dacht ik, helaas. Maar ik zei: ‘Het zóu kunnen.’
Wat waar was, toch?
Ik dacht van niet, maar het zou kunnen.