Fietst de ochtend in
Ouder worden is schillen van jezelf pellen. Soms kost dat kracht, soms vallen ze er gewoon af. Een film van je hoofd op groot scherm; dat je je eigen rimpels ziet, opeens -maar daar doorheen nog steeds jezelf, gelukkig, dat heb ik met ouder wordende vrienden trouwens ook: ze zitten er altijd nog in, in dat gezicht.
Mijn vroegere chef kunst van het Haarlems Dagblad vond het altijd leuk me ’s ochtends wakker te bellen. En ’s ochtends was ook tien uur, of elf uur. Soms begon de middag pas om drie uur. Ik werkte in een nachtkroeg destijds en als ik wakker werd gebeld kraakte ik zo leuk, vond hij. Ik vond dat ook. Ik droeg de nacht met trots in mijn stem.
Op een keer fietste ik naar huis na het werk, het was zes uur ’s ochtends, het moment dat de nacht de dag begint te raken. Ik was dronken, had na het werken nog mijn eigen feest gevierd. Ik zweefde, zoefde om een schoonmaakauto heen, botste frontaal op een meneer in pak. We vielen, maar hadden ons allebei geen pijn gedaan. Ik moest er nog dagen om lachen. Ik was tegen de dag op gebotst.
Tegenwoordig staat er om zes uur ’s ochtends een tweejarige politieman aan mijn oor te trekken. Dat hij honger heeft.
Nu ben ik het, die fietser in pak aan de andere kant. Ik hoop wel dat ik binnenkort weer eens tegen de nacht op bots.