Stadsdeelkantoor Oost

Ik ga er toch nog iets over schrijven, over die nasleep van de brand. Gisteren bij het AFK kreeg ik cadeautjes. Thee, en een theeglas, en meel voor bananenbrood en kaarsen (van het vuur, door het vuur). Ik maakte dat bananenbrood vanmorgen, omdat Aran terug is uit Parijs (hij slaapt nog steeds). En nu ruikt het hier zo lekker. De kaarsen liggen in de vensterbank, voor als er iets romantisch voorbij komt.
Ik beweeg alweer weg van het roet merk ik, met behalve theeglazen ook heel veel lieve wensen van jullie op zak. Het autoloze leven blijkt me veel treintijd te kosten, maar verder gaat het wel.

Eergisteren, woensdag, voelde dat nog anders. Ik dacht steeds; wat als de jongens achterin hadden gezeten. Ik zag steeds voor me hoe ik ze te hard naar buiten zou hebben getrokken, zoals ik ooit zelf te hard naar buiten werd getrokken, toen ik met mijn ouders op pad was en de motor rookte. Ik herinner me de schok van de pijn in mijn arm en de paniek van mijn moeder en dat ik boos op haar was, om die paniek, om mijn pijn.
Eergisteren was ook de dag dat ik met Milo naar het stadsdeelkantoor ging om voor hem en voor mij een nieuwe ID-kaart aan te vragen en een rijbewijs; allemaal gesmolten. Het duurde lang en ik was ongedurig want ik heb het geduld van een fruitvlieg en die mevrouw ging daar heel professioneel mee om, maar we moesten aangifte doen en pasfoto’s verdelen en vingerafdrukken en er zat een leerling naast haar die om de drie tellen iets vroeg, waar ze dan ook weer heel professioneel mee omging. Ik had haar eerst alleen verteld dat er brand was geweest, maar steeds moest ik er wat bij zeggen, voor die aangiftes. En op een gegeven moment keek ze me oprecht geschrokken aan.
‘Een brandende auto? En daar zat u in?’
Ik knikte en probeerde er ondertussen voor te zorgen dat er genoeg geld op die ene rekening kwam, waar ik met mijn telefoon dan straks mee ging betalen. Maar er was echt nul bereik in dat stadsdeelkantoor en de wifi deed het ook al niet. Ik dacht aan al die verdwenen bankpasjes, aan mijn museumkaart en aan mijn jas, die nu wel handig was geweest – hoewel het hier binnen weer te warm was en hoe het zou voelen als ik exact diezelfde jas tweedehands zou terugvinden en of ik hem dan nog wel aan wilde. Milo telde ondertussen de buizenpost.
‘Mevrouw,’ zei de mevrouw achter de balie. ‘Ik wil toch even iets zeggen.’
Ik keek op.
‘Wat ben ik blíj dat u er nog bent.’
Ze meende het. Ik zag het aan haar. Ze had zich een beeld van een brandende auto gevormd en mij daaruit zien weghollen en nu was ze blij voor mij. Om mij. En om Milo natuurlijk, die lief tegen me aan kwam hangen.
Opeens had ik tranen in mijn ogen. Ik keek snel naar de balie en zei zachtjes: ‘Ik ook.’

Daarnet kreeg ik een berichtje dat mijn rijbewijs en mijn ID-kaarten er alweer zijn. Razendsnel. Mijn bankpasjes zijn ook al vervangen – maar die heb ik niet nodig als ik vanmiddag met Milo naar het Stadskantoor fiets; want ik heb al betaald.

Vergelijkbare berichten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.