Die wel, die niet
Het is lastig om beslissingen te nemen die niet helemaal van jou zijn.
Het huis van mijn vader is allereerst van hem. Maar hij woont er niet meer, en de broeken met knopen, de mooie blousen; hij gaat ze waarschijnlijk niet meer dragen. Waar laat ik ze dan? Net als de sieraden van mijn moeder. Een niet al te groot kastje is het, maar nog nooit bekeek ik het goed. Het voelt intiem, als een onderbroekenla. En wat blijkt; het zit vol met doosjes en dozen met kralen en hangertjes, alsof ze een winkel wilde beginnen. De verleiding er nog dieper in te duiken, om alles te openen en te bekijken, onderdruk ik; in een verhuisdoos ermee, samen met de kleren van mijn vader mee naar de opslag. Die tijdelijke ruimte die zich deze week al vulde met zeventig dozen vol aarzeling. Een bizarre hoeveelheid borden bijvoorbeeld, oneindig veel onduidelijk glaswerk, vaasjes, schalen met vage functies; ik stel me een kasteel voor dat ik op een dag bezit, waar dan een vriendelijke medewerker ijverig alles al heeft uitgepakt en uitgestald, mooi spotje erop, een hoofd vol helderheid, waardoor in één klap duidelijk is wat er ligt, en wat we ermee willen.
Dat wij er dan in alle rust nog eens langs schrijden, mijn broer, mijn tante, wat zeg ik de hele familie plus vrienden van mijn ouders, liefst ook een man maatje mijn vader in voorgaande jaren, die álle blousen wil. Mag mijn vader zelf op een troon (ik maak er een paleis van), met zijn scepter zwaaien: ‘Die wel, die niet en die hou ik lekker zelf.’ En weet je wat, onthoofd maar even iemand, nu we toch bezig zijn.