B
Het gat, en dat hij er doorheen moet. Daar draait het allemaal om dit weekend. Woek gaat afzwemmen voor B, maar zodra hij duikt (‘Woek dat is geen duiken dat is springen als een kikker.’ ‘Kikkers kunnen toch ook heel goed zwemmen?’) bewegen zijn armen niet meer. Tegen de tijd dat hij bedenkt dat hij moet bewegen is hij te laat, is de vaart eruit, komt hij vlak voor het gat weer boven.
Zaterdag moet hij bewijzen dat hij het kan, drie keer door het gat. Zondag moet hij nog ns, dit keer aangemoedigd door al zijn oma’s en opa.
Eerst rent hij weg, ik ga hem achterna. Hij staat te huilen bij de douches. Maar uiteindelijk gaat hij terug naar het bad, springt in het water, zwemt door het gat.
En ik denk: het is niet het weglopen, het is durven terugkomen.