Neem maar mee
‘Het is ook zoveel tegelijk’, mompel ik, terwijl ik door de boot ren, op zoek naar schoenen, koffie, overzicht. Zeven uur ’s ochtends, hoeveel tijd heb ik nog?
Milo roept trots dat hij springkampioen is, wat hij net heeft bewezen door van iets veel te hoogs af te springen en gelukkig heb ik dat niet gezien, Aran is boos en iets met gymschoenen, dus hij zit te mokken naast de poes in de hal.
Ik mompel verder: ‘Eerst die auto en dan misschien file en dan het zoeken, het parkeren niet te vergeten. De kinderen en dan weer terug. Op tijd terug, want anders staat Aran zo eenzaam op het schoolplein.’
‘Ga maar een kwartiertje eerder weg’, zegt Edwin behulpzaam.
Waardoor ik voor de vierde keer ga opzoeken hoe druk het is op de weg.
Dus ik ga, ik rij weg, ik rij door, ik snelweg, ik moet hard in de remmen opeens, ik sidder nog een tijdje na en dan, twintig minuten voor het kwartier te vroeg dat ik toch al wou zijn, ben ik in Heemstede.
Er is parkeerplek, ik hoef maar twee keer in te steken en er is niemand op straat die daardoor over de grond rolt van het lachen.
De bibliothecaresse is superaardig ook nog eens en alle kinderen zijn blij.
Als je het probleem van tevoren maar groot genoeg maakt, zeg ik tegen ze, is de opluchting na afloop ook vele malen groter. Dus kruipen tienjarige meisjes in vliegtuigen, varen vier wilde honden met een cruiseschip naar Heemstede en is er zelfs een romance tussen een jongen die vooral aan zichzelf denkt en een meisje dat heel rijk is.
‘Hebben wij dit gemaakt?!’ roept een meisje opgetogen, alsof ze net een heel gaaf cadeau heeft gekregen.
‘Dit is jullie verhaal’, zeg ik. ‘Neem maar mee.’