Mijlpalen
Gisteren waren we op allerlei manieren fietsen kwijtgeraakt; die van Aran aan de fietsenmaker omdat zijn versnellingen het niet meer deden. Die van Milo bij atletiek omdat we van daar verder gingen in een auto om bij mijn vader pre-Paaseieren te zoeken en iets met nieuwe telefoons en wasballen. Die telefoons waren na een tijdje allemaal voorzien van interconnectie en telefoonboek en de paaseitjes werden (waarschijnlijk) allemaal gevonden, maar bij terugkeer naar Amsterdam was het al vijf uur: fietsenwinkel dicht tot dinsdag. Dat maakte Aran ongerust, hij moet twintig minuten naar school fietsen en openbaar vervoer is gedoe. Dus de stemming daalde, Milo was al even chagrijnig, ook fietsloos immers. Somber kwamen we aan in Amsterdam. Mijn fiets was er nog wel.
‘Probeer jij ‘m eens,’ zei ik tegen Aran. Terwijl ik niet dacht, zonder hem te onderschatten, maar gewoon, ik heb nogal een tank – dat hij er makkelijk op weg zou komen. Maar dat deed hij dus. We keken precies even blij verbaasd. Milo, nog steeds mopperig, liep een eindje verderop. ‘Je mag achterop’ riep Aran hem toe. Maar dat vertrouwde het kleine broertje niet. Dus toen ben ik maar achterop gegaan. Bizar, achterop bij mijn zoon. Zo’n kind dat je toch zelf op een gegeven moment in elkaar hebt geknutseld en dat jou dan meeneemt op jouw fiets.
Bij thuiskomst had de gans onder de loopplank op het vlot maar liefst acht eieren gelegd. Hij was ruzie aan het maken met een reusachtige zwaan, en er stonden vier toeristen vlak voor mijn deur ongegeneerd foto’s te maken. Aran parkeerde de fiets. Ik wachtte even op Milo, en toen liepen we achter Aran aan naar binnen.