Sloten open
Op zolder vinden we drie typemachines.
‘Die wil ik,’ zegt Aran bij de Olympia. Hij heeft er één keer op getypt, op zo’n ding, bij de schaakclub stond er eentje.
Milo heeft een muziekding vast dat ik ken van vroeger bij oma. Een ding dat engeltjes in schilderijen vasthebben, maar daar zit geen geluid bij, bij die schilderijen en dat is maar goed ook, want het klinkt totaal vals. Ik herinner me hoe leuk het evengoed was om aan de snaren te plukken, wat Milo dan ook doet. Het gepluk vormt de soundtrack van deze zolder met spullen van vóór mijn tijd: bakken vol correspondentie uit de vorige eeuw, dito administratie, dia’s en anders verstofte herinneringen. Ik denk even aan al die kinderen die huizen van ouders opruimen, al die ooit gekoesterde woorden en beelden die in containers, vuilniszakken en donkere hoekjes verdwijnen. Ik ben blij dat we een grote opslag hebben gehuurd; het weggooien van dit gedeelde wezen van mijn ouders, terwijl mijn vader nog leeft, voelt als het weggooien van hem. Dat wil ik niet, zelfs al is de kans klein dat hij er ooit nog één blik op gaat werpen.
Wat dat betreft zijn herinneringen net als kunst, het gaat er niet om wat je eraan hebt, het vult een onzichtbare ruimte.
Aran is bij een pracht van een oude koffer gaan zitten.
‘Jammer,’ zegt hij.
‘Wat is er jammer?’
‘Hij zit op slot.’
Ik hurk naast hem neer en doe de schuifjes opzij, de sloten springen open.
Aran kijkt me met open mond aan. ‘Mind blown,’ zegt hij zachtjes.