Gigagroen bloed
Och och och wat bungelde ik gisteren. Met dertig kinderen die allemaal tegelijk bloederige suggesties schreeuwden voor het gruwelijke einde van de hoofdpersoon en een juf die het me met een vriendelijke glimlach helemaal zelf liet uitzoeken. Het was de tiende klas in drie dagen tijd en in mijn hoofd klonk een gestaag aanzwellend zoemen.
Omdat ik na een tijdje ‘help’ piepte, kwam de juf naar me toe met een klankschaaltje in haar hand. Een kleintje. ‘Als je daar op slaat worden ze stil.’ Ze deed het voor en het wonder geschiedde.
Stilte kan zo lekker klinken.
Maar blijkbaar moet je ook klankschaal-slaan leren, want een kwartier later wankelde ik alsnog met tuitende oren en een woest creatief verhaal langs de kleuters die ik op dinsdag allemaal al gesproken had. Nu wilden ze me allemaal even aanraken.
Daarna ging ik naar huis om alle verhalen op te schrijven: ik zit al bijna aan de 10.000 woorden, straks een strikje eromheen en opsturen – en dan hopen dat de school iets met het materiaal gaat doen. Dat ze trots zijn op hun kinderen. Dat die kinderen er mooie tekeningen bij mogen maken. (‘Dat het zo leuk is om verhalen te maken, dat wist ik niet’, zou er als quote bij kunnen, dat zeiden er wel drie.)
Vandaag was ik op de Veluwe, waar de sfeer weer heel anders was. Zacht. Kleinere klassen, stille aandacht, fijne begeleiding en fantastische verhalen over onder andere wolven op het dak en een sprinkhaan op zoek naar een maatje in Kenia. Geen geweld? Jawel hoor. Er was ook een drilboor, waarmee de juf toen ze dacht dat niemand keek even de directeur doorboorde. Bloed tot aan het plafond. Maar dat bleek achteraf gelukkig net iets anders te liggen: haar gemene tweelingzus had het gedaan.